Dit verhaal is losjes gebaseerd op waargebeurde feiten. Op een dag kwam het zo dat juf Mirjam Walrus bij mij thuiskwam. Oké, haar voornaam is verzonnen, want de waarheid gebied te zeggen dat ik haar voornaam nooit heb geweten. Walrus was echt haar achternaam, in de zin dat haar echte achternaam soortgelijk was, maar die ik wegens privacy redenen aangepast heb. Zie het maar zo, de volgende lijst (op alfabetische volgorde, om geen enkele naam zwaarder te laten wegen) bevat haar echte naam en soortgelijke namen: mevrouw Amoebe, juf Barracuda, mevrouw Dolfijn, juf Haai, mevrouw Haring, juf Inktvis, mevrouw St. Jakobsschelp, juf Karper, mevrouw Paling, juf Piranha, mevrouw Snoekbaars, juf Trompetvis, mevrouw Walrus, juf Zeehond. Dus, om geen verkeerde indruk te wekken en de persoon in kwestie niet te veroordelen, maar ook geen vooroordelen op te roepen, heb ik voor de neutrale, doch vergelijkbare naam Juf Walrus  gekozen. Mirjam, zoals zij liever niet genoemd wilde worden om evidente redenen, was een beetje een type apart. Beginnend bij haar haar dat donkerblond was (ook dit is weer een keuze uit soortgelijke type kleuren, want Mirjam Walrus’ haar was in het echt zwart, bruin, rood, lichtblond, geel, oranje of groen, de laatste uiteraard als gevolg van een verkeerd uitgevallen chemisch proces – in die tijd (de jaren 90) koos niemand daar vrijwillig voor en het was toen nog niet in om de onderste punten rood, roze, groen of blauw te verven). Maar goed, waar heb ik het nu over? Haar haar zal inmiddels ongetwijfeld geen spoortje meer dragen van de kleur waar zij zich mee voortbewoog gedurende de jaren 90, aangezien pigmenten tijdelijk houdbaar zijn. Wat maakt het dan uit dat zij met een rare kleur haar rond liep – donkerblond?! En wie ben ik om haar kleur haar te veroordelen?

Goed, ik merk dat ik mogelijk te snel ga en jij je misschien afvraagt hoe het nou kon gebeuren dat juf Walrus bij mij thuiskwam. Maarja, het was ook allemaal zo spannend dat ik even vergat uit te leggen wie juf Walrus was. Eigenlijk was ze MEVROUW Walrus – we zaten tenslotte niet meer op de basisschool – en ze was mijn mentor. Tenminste, dat bleef ze maar tegen ons schreeuwen. “IK BEN JULLIE MENTOR!” En dan moet het toch wel waar zijn? Anders ga je niet schreeuwen. Dat zette haar claim namelijk echt wel kracht bij. Vond ik. Met glinsterende ogen keek ik dan naar haar terwijl ze dan als een president in haar megafoon tetterde. Geen enkele andere leraar durfde dat in de klas te doen uit angst voor de Buldog. (De buldog heette natuurlijk niet echt buldog – DUHH! -maar was gewoon de buldog van de rector.
Die had in zijn jeugd een trauma opgelopen, zei de dierenarts, en reageerde nogal kort door de bocht op harde geluiden.)

De walrus, zoals we haar eigenlijk niet mochten noemen omdat ze zich dan aangevallen voelde en onzeker werd (naar horen zeggen probeerde ze al jaren nog meer spek te kweken naar het voorbeeld van een van haar vermeende helden, een of andere sumoworstelaarster uit  Alaska, die overigens in de jaren 80 nog een man was, maar dat doet er eigenlijk niet toe).

Waar was ik? Ja, de walrus had een hoop idealen die ze ons, een klas met 25 pre-pubers, mee wilde geven. Wat ik nog even vergat te zeggen, was dat ik mee deed aan een experimentele vorm van onderwijs. Tegen mijn zin uiteraard. Maar als ik zo hoorde van mijn vriendjes en vriendinnetjes die wel op een normale school zaten, zit iedereen tegen zijn zin op school. Spijbelen schijnt dan ook synoniem te zijn voor ‘doen waar je zin in hebt’ en deze betekenis veronderstelt dan ook meteen dat doen waar je zin in hebt niet in de schoolbankjes zitten behelst. Maar dat terzijde.

De dag voordat Walrus bij mij thuiskwam, zette ze haar megafoon op tafel, ter voorbereiding op wat ze ons die dag ging leren. Het was erg belangrijk en iedereen moest dan ook in uiterste concentratie verkeren, wilde zij haar monoloog voortzetten. Ze ging zitten op de tafel op de eerste rij die vervaarlijk kraakte onder haar gewicht en begon te fluisteren, als ik dat zo moet noemen. Niemand had haar ooit eerder horen fluisteren. Niet dat ik iemand wil beledigen met de opmerking die ik nu ga maken, maar ze klonk als zo iemand waar een deel van de keel van is verwijderd en nu zo’n gat in haar nek heeft. Misschien leek het nog meer op een FM-station zonder ontvangst. De haren op mijn armen gingen recht overeind staan toen de tafel nog verder kraakte en de megafoon opeens zachtjes begon met rondzingen. Het was een disharmonie van een duivelsorkest van kromgegroeide klanken. Gesnerp van de megafoon. Onvoorspelbaar gekraak van de tafel. En dan de hijgerige stem van de Walrus.

Was ik de enige die hier last van had? De anderen keken onverstoorbaar naar iets onzichtbaars in de lucht, bedachten mogelijk hoe het zou zijn als de poten van de tafel waar walrus op zat nu zouden bezwijken, schreven briefjes naar elkaar of waren zachtjes hijgerig in elkaars oor aan het fluisteren wat ze gingen vragen bij maatschappijleer, het vak hierna, dat altijd een les seksuele voorlichting werd. De sfeer was lacherig, bedeesd en luguber tegelijkertijd. Een onbestemde mist plakte zich tegen de ramen, maar leek zich ook tegen Walrus’ hoofd te plakken. Zweetdruppeltjes gleden langs haar voorhoofd, neus met kraters van poriën en haar lippen die ze constant bevochtigde met haar vlezige tong.

BAM! Met een ram sloeg walrus de megafoon op tafel. “EN DAT IS HOE JULLIE GROOTVADERS ZICH GEVOELD MOESTEN HEBBEN TOEN DE EERSTE BOMMEN VIELEN.”

Ongetwijfeld had Walrus deze theatrale voorstelling meerdere malen thuis geoefend en zich ervan verzekerd dat deze vorm van agressie het juiste effect zou bewerkstelligen. Helaas begon de megafoon opnieuw vervaarlijk te loeien en op dat moment gingen ook nog de sirenes buiten af, wat haar actie deed verbleken. Het was de eerste maandag van de maand, 12 uur.

Ik bedacht me dat het geweldig was geweest als Juffrouw Walrus dit unieke tijdstip van te voren had zien aankomen, want zij gaf nota bene geschiedenis en had hiermee een koppeling kunnen maken met een van de oorlogen. Helaas had juffrouw Walrus zich in haar enthousiasme versproken, want eigenlijk had zij gepland te zeggen: “EN DAT IS HOE JULLIE GROOTVADERS ZICH GEVOELD MOESTEN HEBBEN TOEN DE EERSTE BOMEN VIELEN.”

Eerder was namelijk een discussie ontstaan over wiens vader wat voor beroep uitoefende. Wat? Is jouw vader houthakker? Mijn vader is arts! Nou mijn oma is baas van heel Nederland! Je kent het wel, die verhalen. Tegenwoordig hebben reclamemakers zich zelfs laten inspireren tot een reclame, waarin de moeder trots zegt: “Nou, mijn kinderen eten thuis.” Of zoiets.

Als een echte mentor had de Walrus besloten deze puberale opschepperij op een didactische manier op te lossen en was begonnen met deze tot nu toe doodsaaie uiteenzetting om uit te leggen dat houthakkers niet onderdoen voor artsen, een uiteenzetting die nergens naar toe leek te leiden, en die zij dus blijkbaar aanvankelijk dacht op te leuken en interessanter te maken door het gebruik van haar megafoon afgewisseld met gefluister.

Een handje ging trillerig de lucht in. Zacht, roze. Een liefelijk armbandje om de pols met daarop “Marianne”. De megafoon hield zich koest. Ik zag dat de mist de ramen nog verder had doen beslaan tot een witte, ontransparante muur, maar vlak na het megafoonincident werd er een rondje op het raam gemaakt met een mouw. Door het stukje glas dat weer helder was tuurden twee paar ogen. Ze zagen hoe Walrus woest opkeek, de in de lucht gestoken arm nog harder begon te trillen en een enkeling zijn hand voor zijn mond sloeg.

“JA WAT ANNEMARIE?!” Bullstronkte de Walrus brullend.

“Marianne,” fluisterde het meisje, haar stem dun en een octaaf hoger dan normaal.

“JA! AN-NE-MA-RIE, DAT ZEI IK JA.”

Het meisje besloot dat dit niet het moment was om een discussie aan te gaan over de woordvolgorde van Marie en Anne in haar naam en bleef eventjes stil in de hoop dat Walrus was vergeten dat ze iets wilde zeggen.

De megafoon begon opnieuw te piepen en de piep ging over in een brul van Walrus. “WAT WILDE JIJ ZEGGEN!” Hoewel het een vraag was, leek het meer op een beschuldiging. Walrus’ ogen werden groot, haar pupillen vernauwden zich en het had me niet verbaasd als er een rode laserstraal uit was geschoten die Marianne recht in haar hart had geraakt. Paf! Een straaltje rook en dan alleen nog maar as op de plaats waar het trillende meisje had gezeten. Walrus als een soort van Poseidon, de Megafoon haar drietand.

“M m m mij mijn opa… Ma ma ma maar mijn opa he he he heeft helemaal geen bo bo bo bom bommen horen va va va va val val valllen,” stotterde het meisje tegen haar zin, terwijl ze met haar ogen niet probeerde te kijken naar het vet op de dijbenen van de walrus dat zich als een vadsig kleedje had uitgespreid op de tafel, onder haar veel te korte broekje uitbulkend.

“BOMMEN?! WIE ZEI HIER IETS OVER BOMMEN?!”

Walrus probeerde van tafel af te komen om op te staan, zodat ze haar reactie meer kracht kon bijzetten. De tafel kermde het uit en de twee leerlingen die in de eerste instantie achter die tafels hadden gezeten, duwden de tafels achter zich zo ver mogelijk met hun rugleuning naar achter om zoveel mogelijk ruimte te creëren tussen hunzelf en de verhitte docent. De beslagen ramen leken allerlei vormen van schimmen achter zich te vertonen, die zich steeds sneller leken te bewegen.

Op de achterkant geblaf. De bulldog. In haar verwoede poging los te komen van de tafel stootte de juf per ongeluk de megafoon van de tafel die stopte met loeien. Op het geluid van vet dat aan een tafel geplakt zit na – denk aan het geluid van je bezwete benen wanneer je op een zomerdag aan de leren bank van je schoonouders zit gekleefd – was het plotseling doodstil. Geen bulldog. Geen beweging achter het beslagen glas. Ik hield mijn adem in. Iedereen hield zijn adem in.

Een seconde, twee seconden. Ik vroeg me af of dit soort dingen ook wel eens gebeurden in het reguliere onderwijs. Ik zou het eens moeten vragen. (Zijn bij jullie de ramen ook wel eens beslagen? Hebben jullie ook docenten met megafoons? En wordt jullie school ook door een bulldog bewaakt?)

Toen klonk er gemorrel aan het slot. Slot? De deur was op slot. Maar dat kan toch helemaal niet? Waarom zit er een slot op die deur?! Hoewel de hele gebeurtenis met Walrus reden genoeg was geweest om verontrust te worden, werd ik dat nu pas. De hele deur bewoog nu. De scharnieren kwamen langzaam los van de muur onder aanmoediging van een dreundend geluid. Het geblaf was weer begonnen en werd harder en harder. Gedempte stemmen aan de andere kant. Mijn hart begon te bonken en leek zich naar mijn keel te verplaatsen. Walrus begon nog meer heen-en-weer te bewegen, totdat de poten doorzakten en het hele geheel kletterend instortte. Als een pudding lag ze drillend op de grond.

Het gebonk werd harder. De deur bewoog. Kinderen begonnen te huilen. Ook ik, want de mensen om me heen huilden. Ik wilde niet achterblijven bij de rest en bovendien hielp het ook wel om de spanning die ik voelde een beetje weg te drijven. Splinters vormden zich ineens in het midden de deur. Een schouder kwam er half doorheen. En toen vloog er ineens een man van een jaar of veertig doorheen met wat grijze haren op de slapen.

Ik gilde.

Kinderen renden naar de andere kant van het lokaal. Zo ver weg mogelijk van de man en van juffrouw Walrus. Gegil.

“ALLEMAAL RUSTIG BLIJVEN!” brulde Walrus vanuit haar liggende positie. “ GEEN ENKELE REDEN TOT PANIEK!” wilde ze roepen, maar ze werd overstemd door het gepiep van de megafoon, het geblaf van de bulldog die steeds dichterbij leek te komen en het gehuil van de kinderen.

“Liefje?” schreeuwde de man.

Uit zo’n vijftien monden volgde er een synchroon “Papa?”.

Door de opening in de half versplinterde deur kwamen allemaal ouders lopen die verontrust hun kinderen zochten. Moeders met betraande ogen. Vaders die zich stoer inhielden maar hun ogen toch niet helemaal droog konden houden. Niet lang daarna kwam de politie en toen de pers.

Ik vroeg me af of het experiment was mislukt.

Ik zou niet lang in onzekerheid blijven, dacht ik, want de volgende dag kwam juffrouw Walrus bij mij langs. Niet helemaal zelf, want door de val op de tafel van de dag daarvoor, had ze een paar splinters in haar achterwerk gehad, die chirurgisch verwijderd moesten worden, waardoor ze niet goed haar bilspieren kon gebruiken. Je zou het bijna niet denken, maar blijkbaar hadden ze zich zo diep genesteld. Als een walrus bemande ze een rolstoel die werd aangeduwd door een man in een voor mij onherkenbaar uniform. Of was het een doktersjas? Ik zou zeggen dat het een combinatie was. Een witte doktersjas met op de bovenarm een soort politielogo. Aan de riem hingen drie holsters. In de rechter, voor mij links, hing een pistool en een walkietalkie (er waren toen nog geen mobiele telefoons). In de linker, voor mij rechts, hing een holster met een injectiespuit.

“DANKZIJ DIE WORSTELAARSTER BEN IK NOG IN LEVEN!” schreeuwde het gevaarte in de rolstoel, terwijl ik slechts enkele centimeters van haar verwijderd was. Het duurde even voordat ik begreep dat ze het over haar Alaskaïaanse idool had. Klaarblijkelijk had haar ambitie om wat vet te kweken geleid tot een natuurlijk harnas, dat ervoor had gezorgd dat de splinters zich niet in haar ruggenmerg hadden geworsteld.

Hoewel het misschien voor jou handig is om te weten hoe het met juffrouw Walrus was afgelopen na die val, blijft het feit dat dat niet de reden was dat ze hier voor de deur stond, om te vertellen hoe het met haar ging. Juffrouw Walrus. Bij mij thuis. Dat betekende dat alle wetten van het experimentele onderwijs werden gebroken. 1) Juffrouw Walrus mocht helemaal niet bij leerlingen thuis komen. 2) Juffrouw Walrus diende ten alle tijden onder toezicht te blijven van minstens twee ouders van leerlingen. 3) Juffrouw Walrus mocht niet weten waar haar leerlingen precies woonden. 4) Leerlingen en ouders mochten niet vragen naar het verleden van de leraren.

Gelukkig wist ik dit allemaal niet en mijn ouders ook niet, behalve nummer 4 natuurlijk. Zij waren immers in de veronderstelling dat dat toezicht houden inhield dat ze op mijn intellectuele ontwikkeling tijdens het volgen van lessen toezicht moesten houden. Ik dacht dat ik experimenteel onderwijs volgde omdat ik zo slim was, tenminste, dat hadden ze mij wijsgemaakt. Mijn ouders dachten dat ik experimenteel onderwijs volgde omdat hun kind zo slim was, tenminste, dat was wat zij hadden willen horen en daarom ook gehoord hadden. Juffrouw Walrus dacht dat zij les mocht geven in het experimenteel onderwijs, omdat ze te slim was om de rest van haar leven te verdoen in een inrichting. Daar hoorde zij niet toch? Tenminste, dat was wat haar artsen hadden willen geloven. Of eigenlijk waren gehersenspoeld om te geloven. Maar feit was, dat er eigenlijk te weinig plaats was en dat er dus wat mensen weer de maatschappij ingeloodst moesten worden.

Zo kwam het dat juffrouw Walrus hier op de stoep stond. Met haar arts. Haar arts keek om zich heen en duwde met de rolstoel bijna tegen mijn benen. “Kunnen we naar binnen?” vroeg hij gespannen. Ik opende de deur verder, liet ze binnen en ging weer naar boven waar ik op de Nintendo Mario aan het spelen was met een klasgenootje.

Binnen troffen ze mijn vader aan die de krant aan het lezen was. “Dag mevrouw”, zei mijn vader, terwijl hij opstond. Walrus’ ogen werden nat. Ze begon zachtjes te snikken dat omsloeg in een lange huil. De arts kuchte zachtjes. “We hebben het erover gehad, samen,” zei hij, terwijl hij naar het stuk snikkende vlees keek dat uit de rolstoel puilde. “Soms, als iemand aanspoelt en op het droge ligt te spartelen, moet je hem of haar gewoon weer teruggooien”, zei hij, zijn emotie bedwingend, maar ook zijn falen.

Die avond hoor ik mijn vader laat thuiskomen. Ik zweef tussen dromen en wakkerzijn. Voor me zie ik juffrouw Walrus op die tafel. Achter haar staan twee mannen in een wit pak. Ze prikken beiden een spuit in haar. Dan zakt ze door de tafel. Dan is ze plotseling verdwenen. Een mist dringt het klaslokaal binnen en al snel zie ik geen hand meer voor ogen. Ik hoor alleen geluiden. Het gedreun op de deur en de ramen dat langzaam overgaan in voetstappen op de trap. Mijn vader geeft een aai over mijn bol. Hij ruikt naar de zee, zoals hij altijd ruikt als hij terugkomt van zijn werk. Ik doe alsof ik slaap.

Als ik de volgende dag wakker word, liggen er twee grote, witte hoektanden op mijn nachtkastje.