Vorig jaar (2011) geschreven voor de verhalenwedstrijd van Cultureel Festival Baarn en genomineerd. Helaas werd ik wel laatste van de vijf genomineerden. Ik vond het wel weer leuk om te horen dat mijn verhaal veel discussie had veroorzaakt onder de juryleden, omdat dat mogelijk betekent dat het verhaal dus blijkbaar iets doet en waarschijnlijk op verschillende manieren ontvangen werd. Het thema moest “Tijd” zijn en het mocht niet langer zijn dan 750 woorden, wat bijna onmogelijk is, maar daarom juist ook wel weer een uitdaging. Hier is het verhaal:

Een brief voor Hubert

Het was een regenachtige middag in november geweest toen Hubert eindelijk beneden kwam en een enveloppe op het aanrecht vond. De enveloppe was netjes dichtgeplakt en in een krullerig handschrift stond zijn naam erop geschreven. Verbaasd pakte Hubert de enveloppe op en bleef er even naar kijken. Er zaten wat vlekken op en er kwam een aparte geur vanaf. Huberts hoofd deed pijn en zijn mond was droog.

“Hoe is die enveloppe hier terechtgekomen?” vroeg hij zich af. Had hij ooit iemand, anders dan Maria, de sleutel van zijn huis gegeven? Vol verbijstering hield hij de enveloppe in zijn handen alsof het een buitenaards object was. Het rare was dat hij het idee had de enveloppe eerder gezien te hebben.

Hubert schonk voor zichzelf een groot glas wijn in – zoals hij altijd deed als hij wakker werd, ongeacht het tijdstip – terwijl hij de enveloppe onder zijn oksel klemde. Vervolgens liep hij naar de woonkamer waar hij zich in de fauteuil bij het raam liet zakken. De regen tikte zachtjes tegen het raam. Hubert legde de brief voorzichtig op het glazen bijzettafeltje en boog zich voorover om de openhaard aan te maken.

Terwijl hij wat kleine stukken hout op een kunstige – bijna dwangmatige – manier bij elkaar zette, dacht hij aan Maria. Wat was ze mooi geweest, wat waren ze gelukkig geweest. Hij dacht aan haar blanke huid en de sprankelende ogen waarmee ze hem dikwijls ondeugend had aangekeken, aan haar zwarte haren die ze eerst in een lange vlecht had gedragen, voordat ze op een dag alles kort had geknipt. Twee dagen later was ze weggegaan.

Nu hij de houtjes bij elkaar had gelegd, nam hij een flinke slok wijn – waarna zijn glas half leeg was – en begon kranten tot propjes te vouwen. Zijn gedachten dwaalden weer af en Huberts mondhoek krulde licht op toen hij dacht aan hun eerste ontmoeting.

Hij was met zijn vrienden op een vrijgezellenfeestje los gegaan in een lokale kroeg van een dorp ergens in een uithoek van het land. De naam van het dorp kon hij zich niet meer herinneren, net zoals zijn vrienden trouwens. Het leek bijna alsof hij het niet was geweest die daar te midden van een stel schreeuwende, lompe, dronken studenten zich had laten verleiden tot een weddenschap waarbij hij het barmeisje moest verleiden. Het was het begin en het was het einde geweest. Huilend hadden ze tien jaar later afscheid van elkaar hadden genomen. Ze wilde niet zeggen waarom.

“Waarom? Waarom?” mompelde Hubert nu in zichzelf. Hij dronk zijn glas helemaal leeg, haalde lucifers uit de keuken en nam voor het gemak maar meteen de hele fles wijn mee. Toen hij weer ging zitten probeerde hij niet naar de brief te kijken, maar zijn blik op de woonkamer – vol met lege flessen, volle asbakken, rondslingerende fotoalbums – boden hem ook niet echt het gewenste uitzicht.

Onbewust schonk hij de wijn rechtstreeks zijn mond in, in plaats van in het glas, en dacht verdoofd na over zijn mislukte leven. Wat was hij toch een sukkel! Geen wonder dat ze was weggegaan. Hij moest eerst de boel hier op orde krijgen en dan zou hij haar opzoeken. Zeggen dat hij zijn leven gebeterd had. Dat er niets is wat ze niet samen zouden kunnen overwinnen.

Toen Hubert de – inmiddels lege – wijnfles op het tafeltje zette, viel zijn blik weer op de brief. Hij pakte hem op en hield hem in zijn handen, twijfelend of hij hem open zou maken. Opeens besefte hij geschrokken waar hij de brief van herkende. Met een klap legde hij hem terug op de tafel, de lege wijnfles viel om en met een ruk stond hij op om iets sterkers te vinden. Dat zou hij nodig hebben.

Met een halve fles whisky – vol met vetvlekken aan de buitenkant, aan de onderkant leek zelfs een klont ketchup te zitten – plofte Hubert terug in de grote stoel. Op de grond zag hij een half opgerookte sigaret liggen die hij aanstak, alvorens de haard aan te steken. Met het wegklokken van de whisky klokte hij de laatste gedachte aan Maria weg waarin zij hem een enveloppe overhandigde waarin haar afscheidsbrief zat. Ze was nooit goed in confrontaties geweest.

Hubert bleef een tijdje versuft in de fauteuil zitten en na lange tijd – het vuur was ondertussen goed op gang gekomen, maar ook weer gedoofd wegens het gebrek aan toevoer van nieuw hout – stond Hubert op en pakte de brief. “Tijd. Ik heb meer tijd nodig”, dacht hij en hij legde de brief op het aanrecht, strompelde naar boven en viel stomdronken in slaap.